We stellen een Oplossingsgerichte vraag maar onze student, cliënt of medewerker kijkt ons aan van ‘wat moet ik daar nou mee?’. Of de ander zegt bijvoorbeeld ‘ik heb geen idee’, of geeft antwoorden van 1 lettergreep. Tsja… wat dan? We grijpen misschien wel terug op het geven van advies of vragen die de ander in beweging moeten duwen. En dat was nu juist niet onze bedoeling… Hoe kun je het wél Oplossingsgericht aanpakken op zo’n moment? Hierbij een aantal tips!
1. Heb je wel coachmandaat?
Als het gesprek niet ‘makkelijk’ gaat, kan dat zijn om 2 heel verschillende redenen. De eerste reden kan zijn dat de ander gewoon überhaupt geen prater is of hard moet denken omdat de vragen lastig zijn. Of de situatie die besproken wordt is ingewikkeld of zwaar. Hier komen we zo op terug.
De andere reden is dat we coachvragen stellen terwijl we (nog) geen coachmandaat hebben.
Is er antwoord gekomen op de nuttigheidsvraag?
Heeft de ander een doel waarbij hij jouw hulp wil?
Of zijn we per ongeluk gewoon van start gegaan en vragen we naar een doel (bijv. studie, financiën, projectvoortgang etc.) dat de ander niet heeft, of (nog) niet met ons wil bespreken?
Om dit te voorkomen, is het belangrijk dat we ons gesprek starten met verkennen (contact maken, rollen en verwachtingen verhelderen, vragen naar nut).
Merken we in het gesprek dat we lopen te sleuren aan onze gesprekspartner, en ons coachmandaat er eigenlijk niet is of te mager is? Dan stoppen we wat we aan het doen waren, en gaan we terug naar ‘verkennen’ om opnieuw aan te sluiten bij onze gesprekspartner. Bijvoorbeeld door even Oplossingsgericht samen te vatten wat tot nu toe besproken is, te vragen of dat klopt en vervolgens eventueel opnieuw de nuttigheidsvraag te stellen.
Het kan ook zijn dat er eerst (betere) erkenning gegeven moet worden. Ook dit kun je meepakken met een Oplossingsgerichte samenvatting waarin je échte, doorvoelde, erkenning geeft. Vervolgens kun je een stilte laten vallen en kijken wat er komt.
En het kan ook dat we op dit moment gewoon geen coachmandaat hebben. Punt. Werk je Oplossingsgericht, dan ga je dan dus ook niet coachen. Je kunt wel werken aan elkaar beter leren kennen. Misschien komt het coachmandaat dan nog. In de Oplossingsgerichte therapie wordt wel gezegd ‘Leer eerst je cliënt kennen, en dan pas zijn probleem’.
NB : in situaties waarin je zelf een doel hebt, kun je Oplossingsgericht Beïnvloeden of Sturen. Coachmandaat is dan dus niet nodig.
2. Je vragen zijn lastig
Ook als je coachmandaat er wél is, kan het gesprek voor je gevoel ‘moeizaam’ verlopen. De ander geeft korte antwoorden, kijkt naar zijn schoenen, antwoord met ‘weet ik niet’ o.i.d. Hierbij een paar suggesties voor deze situaties.
‘Ik weet het niet’ / schouders ophalen
- Laat een stilte vallen, kijk aanmoedigend en wacht tot er meer komt. De reactie om het niet te weten, is heel vaak een automatische. Dit komt omdat een vraag wordt gesteld waarop het antwoord niet al ‘klaar’ ligt in ons hoofd. Oefen met langere stiltes laten vallen, en geef zo de ander de tijd om na te denken.
- Zeg eventueel vervolgens ‘Het is ook een lastige vraag’. En laat dan opnieuw een stilte vallen. Je geeft even erkenning voor het harde denkwerk dat de ander aan het doen is.
- Het kan zijn dat de vraag niet passend was. Geen probleem, nieuwe ronde nieuwe kansen. Stel gewoon een andere vraag.
‘Oké, kan ik me voorstellen. Misschien niet de goede vraag van mij + [nieuwe vraag] ‘.
Of: ‘Oké, ik vat even samen wat ik tot nu toe begrepen heb [Oplossingsgerichte samenvatting]. Klopt dat?’ + [nieuwe vraag]
Nog even een aanvulling op de reactie ‘ik weet het niet’. Het kan ook zijn dat we te snel zijn en hebben gevraagd naar ‘En hoe ga je het nu aanpakken?’. In Oplossingsgerichte gesprekken werken we er aan om onszelf en ons ongeduld terug te fluiten en hier niet naar te vragen.
We helpen de ander tot acties te komen door eerst te bespreken wat hij WIL en eventueel wat al WERKT. Hebben we dat niet of onvoldoende gedaan, dan hebben we de ander nog niet geholpen om meer te weten over zijn doel en eigen oplossing, en zijn acties te bepalen. Vraag dus niet, en zeker niet te vroeg, naar wat de ander gaat doen om het op te lossen. Als hij wist hoe hij het moest aanpakken, had hij het probleem niet…
‘Dat is wel een rare vraag’
‘Ja hè…’ + stilte
Niet meegaan in een ‘Stel dat’-vraag
Bijvoorbeeld een reactie op de vraag: ‘Stel dat het straks is zoals je graag wilt. Hoe is dat dan anders?’. Je gesprekspartner zegt ‘Het heeft geen zin om daar over na te denken, want dat gaat toch niet gebeuren’.
Allereerst geeft dit ons vaak een signaal dat (meer) erkenning mogelijk belangrijk is. Immers, de ander zit blijkbaar in de situatie dat de gewenste situatie ver weg voelt.
We kunnen de ‘stel-dat’ vraag laten vervallen en een nieuwe vraag stellen. Maar we kunnen ook nog even volhouden door een stilte te laten vallen en te kijken of de ander toch nog antwoord gaat geven. Of door zoiets te zeggen als ‘Ja he… en toch, laten we even gek doen en los daarvan gewoon eens verkennen hoe het zou zijn. Hoe zou het zijn als het is zoals je wilt?’
Korte antwoorden
Work with what comes to you. Benut de weinige woorden die je wel krijgt. Wees heel precies in je taalmatching en aansluiten bij wat er wel is gezegd. Gebruik ieder woord. En als het kan: geef erkenning!
‘Gewoon zeg je…. Vertel, wat is voor jou gewoon?’
‘Je zegt dat je daar geen zin in hebt. Dat is vervelend natuurlijk… ‘. En daarna eventueel ‘Wat is iets waar je wel zin in hebt?’
‘Je zegt dat je denkt meer te moeten doen aan [studie/baan zoeken/project o.i.d.]. Klopt dat?’
‘Alles gaat dus best goed… wat fijn, vertel!’
3. Gesprek niet nuttig
Tot slot nog een tip voor als we de nuttigheidsvraag stellen en de ander vindt het niet direct nuttig.
Bijvoorbeeld ‘Alles gaat eigenlijk prima’, ‘Ik zou eigenlijk niet weten waarvoor dit gesprek is’ of ‘Ik heb eigenlijk niks’. Dat is een reactie die we vaak lastig vinden.
Waar we onszelf in kunnen training is om het eigenlijk niet uit te laten maken wat de reactie van de ander is op de nuttigheidsvraag. In plaats daarvan kunnen we elke reactie omarmen, ook die waarin de ander het niet nuttig zegt te vinden. De ander is dé expert van zijn eigen situatie. En doordat deze eerlijk is over wat nuttig is en wat niet, is deze met je aan het samenwerken.
Bij een reactie op de nuttigheidsvraag dat de ander (nog) geen nut ziet, kunnen we doorvragen en samen het eventuele nut verkennen.
Bijvoorbeeld:
- ‘Oh wat fijn dat alles prima gaat. Vertel!’ (successen uitvragen)
- ‘Waar anderen deze gesprekken wel voor gebruiken is… Zit daar iets voor je bij?’
- ‘Als je niks hebt, dan denk ik dat alles eigenlijk best goed gaat. Klopt dat?’ (en dan alsnog de successen uitvragen)
- ‘Nu je hier dan toch zit… hoe zullen we dan de komende 20 minuten gebruiken? Dat het misschien toch een beetje zinvol voor je is?’
- ‘Is het handig als ik even uitleg wat mijn rol is en waar deze gesprekken voor bedoeld zijn?’ (onderdeel van ‘verkennen’ is de rollen en verwachtingen verhelderen)
Het allerbelangrijkste als je Oplossingsgerichte vragen stelt, is dat het een echte vraag is waar je graag het antwoord op hoort. Je wilt écht heel graag weten wat nuttig is voor de ander, zodat jullie het gesprek daarop kunnen toespitsen. Of je vraagt door op details van het doel, omdat die er toe doen en je die dus echt graag wilt weten. Heb je die intentie, en maak je Oplossingsgerichte kilometers, dan zullen je gesprekken steeds comfortabeler gaan aanvoelen.
Succes!